Job
2 Want de dwaas zal door ergernis de dood vinden,
En wat degene betreft die zich gemakkelijk laat verlokken, afgunst zal hem ter dood brengen.
4 Zijn zonen blijven verre van redding,+
En zij worden in de poort verbrijzeld, zonder een bevrijder.
5 Wat hij oogst,* eet de hongerige op;
En zelfs van slagershaken* neemt men het weg,
En een strik grijpt werkelijk plotseling naar hun middelen voor levensonderhoud.*
6 Want uit louter stof komt het schadelijke niet voort,
En uit louter grond ontspruit geen moeite.
8 Ik echter, ik zou mij tot God* wenden,
En aan God* zou ik mijn zaak* voorleggen,+
9 [Aan Hem] die grote, ondoorgrondelijke dingen doet,*
Wonderbare dingen zonder tal;+
10 Die regen geeft op de oppervlakte van de aarde+
En water zendt over de open velden;+
11 Die de geringen op een hoge plaats zet,+
Zodat de bedroefden hoog bovenaan staan wat redding betreft;
12 Die de snode plannen der schranderen verijdelt,+
Zodat hun handen niets tot een gelukkig einde brengen;
13 Die de wijzen vangt in hun eigen listigheid,+
Zodat de raad der geslepenen ijlings in duigen valt;+
14 Zij stuiten zelfs overdag op duisternis,
En op de middag tasten zij rond als bij nacht;+
15 En die redt van het zwaard uit hun mond,
En uit de hand van de sterke een arme,+
16 Zodat er voor de geringe hoop komt,+
Maar onrechtvaardigheid werkelijk haar mond sluit.+
17 Zie! Gelukkig is de man* die door God* wordt terechtgewezen;+
En verwerp het strenge onderricht van de Almachtige niet!
18 Want hijzelf veroorzaakt pijn, maar verbindt [de wond];
Hij verplettert, maar zijn eigen handen bewerken de genezing.
20 Tijdens de hongersnood zal hij u stellig verlossen van de dood,+
En tijdens de oorlog van de macht* van een zwaard.
21 Voor de gesel van een tong zult gij verborgen worden,+
En gij zult niet bevreesd zijn voor gewelddadige plundering, als ze komt.
22 Om gewelddadige plundering en honger zult gij lachen,
En voor het wild gedierte der aarde behoeft gij niet bevreesd te zijn.
23 Want met de stenen van het veld zal uw verbond zijn,
En zelfs het wild gedierte van het veld zal ertoe worden gebracht in vrede met u te leven.+
24 En gij zult stellig weten dat de vrede zelf uw tent is,
En gij zult ongetwijfeld uw weidegrond gaan overzien, en gij zult niets missen.
25 En gij zult stellig weten dat uw nageslacht talrijk is+
En uw nakomelingen als de plantengroei van de aarde.+
27 Zie! Dit hebben wij nagevorst. Zo is het.
Hoor het, en gij — weet het voor uzelf.”