Spreuken
2 Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt+ en míȷ́n geboden als een schat bij u weglegt,+ 2 om met uw oor aandacht te schenken aan wijsheid,+ opdat gij uw hart neigt tot onderscheidingsvermogen;+ 3 indien gij bovendien om het verstand zelf roept+ en om het onderscheidingsvermogen zelf uw stem verheft,+ 4 indien gij ernaar blijft zoeken als naar zilver,+ en gij er als naar verborgen schatten naar blijft speuren,+ 5 in dat geval zult gij de vrees voor Jehovah begrijpen,+ en de kennis van God* zult gij vinden.+ 6 Want Jehovah zelf geeft wijsheid;+ uit zijn mond zijn kennis en onderscheidingsvermogen afkomstig.+ 7 En voor de oprechten zal hij praktische wijsheid+ als een schat wegleggen; voor hen die in rechtschapenheid wandelen, is hij een schild,+ 8 door aan de paden van het recht vast te houden,+ en hij zal zelfs de weg van zijn loyalen* behoeden.+ 9 In dat geval zult gij rechtvaardigheid en recht en oprechtheid begrijpen, de gehele baan van wat goed is.+
10 Wanneer wijsheid haar intrede doet in uw hart+ en de kennis zelf aangenaam wordt voor uw zíél,+ 11 zal het denkvermogen zelf de wacht over u houden,+ het onderscheidingsvermogen zelf zal u beveiligen,+ 12 om u te bevrijden van de slechte weg,+ van de man die verkeerde dingen spreekt,+ 13 van hen die de paden der oprechtheid verlaten om de wegen der duisternis te bewandelen,+ 14 van hen die zich verheugen in kwaaddoen,+ die blij zijn over de verkeerdheden van slechtheid,+ 15 wier paden krom zijn en die slinks zijn in hun gangen;+ 16 om u te bevrijden van de vreemde vrouw, van de buitenlandse vrouw+ die haar eigen woorden glad heeft gemaakt,+ 17 die de vertrouwde vriend van haar jeugd+ verlaat en die zelfs het verbond van haar God heeft vergeten.+ 18 Want waarlijk, naar de dood zinkt haar huis weg en naar hen die machteloos zijn in de dood,* haar sporen.+ 19 Geen van hen die betrekkingen met haar hebben, zullen terugkeren, noch zullen zij de paden der levenden weer bereiken.+
20 Het doel is, dat gij de weg der goeden moogt bewandelen+ en dat gij de paden van de rechtvaardigen moogt houden.+ 21 Want de oprechten zijn het die op de aarde zullen verblijven,+ en de onberispelijken zijn het die erop zullen overblijven.+ 22 Wat de goddelozen betreft, zij zullen van de aarde zelf worden afgesneden;+ en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt.+