2Nu geschiedde het naderhand dat Da̱vid Jehovah ging raadplegen+ en zei: „Zal ik optrekken naar een van de steden van Ju̱da?” Hierop zei Jehovah tot hem: „Trek op.” Vervolgens zei Da̱vid: „Waarheen zal ik optrekken?” Toen zei hij: „Naar He̱bron.”+
10 A̱bsalom zond nu verspieders+ onder alle stammen van I̱sraël, om te zeggen: „Zodra GIJ het hoorngeschal hoort, dan moet GIJ zeggen: ’A̱bsalom is koning geworden+ in He̱bron!’”+