33 Zij dienen niet in uw land te wonen, opdat zij u niet tegen mij doen zondigen. Ingeval gij hun goden dient,* zou het u tot een strik worden.”+

55 Indien GIJ evenwel de bewoners van het land niet van voor UW aangezicht zult verdrijven,+ dan zullen degenen die GIJ van hen overlaat, stellig als prikkels in UW ogen worden en als doorns in UW zijden, en zij zullen U inderdaad benauwen in het land waarin GIJ wonen zult.+ 

18 opdat zij U niet leren doen naar al hun verfoeilijkheden, die zij voor hun goden hebben gedaan, en GIJ in werkelijkheid zondigt tegen Jehovah,* UW God.+

21 En de zonen van Be̱njamin verdreven de Jebusieten die Jeru̱zalem bewoonden niet;+ maar de Jebusieten wonen nog tot op deze dag met de zonen van Be̱njamin in Jeru̱zalem.+