31 Uw stier zo voor uw ogen geslacht — maar gij zult er niets van eten. Uw ezel van voor uw aangezicht weggeroofd — maar hij zal niet tot u terugkeren. Uw schapen aan uw vijanden gegeven — maar gij zult geen redder hebben.+
48 En gij zult uw vijanden moeten dienen,+ die Jehovah op u zal afzenden, met honger+ en dorst en naaktheid en gebrek aan alles; en hij zal u stellig een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat hij u verdelgd heeft.+
15 Gij, van uw kant, zult zaaien, maar gij zult niet oogsten. Gij, van uw kant, zult olijven treden, maar gij zult u niet met olie inwrijven; ook zoete wijn, maar gij zult geen wijn drinken.+