20 Zo werden Saul en al het volk dat bij hem was, opgeroepen.+ Zij dan kwamen tot aan de [plaats van de] strijd, en zie, het zwaard van een ieder had zich tegen zijn naaste gekeerd;+ de verwarde vlucht was zeer groot.
23 En de zonen van A̱mmon en Mo̱ab stonden voorts op tegen de bewoners van het bergland Se̱ïr+ om hen aan de vernietiging prijs te geven en te verdelgen; en zodra zij klaar waren met de bewoners van Se̱ïr hielpen zij elkaar in het verderf.+
2 „En ik wil Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, en zij zullen stellig strijden ieder tegen zijn broeder, en ieder tegen zijn metgezel, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.+
21 ’En ik wil in geheel mijn bergland een zwaard tegen hem oproepen’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.+ ’Tegen zijn eigen broeder zal het zwaard van een ieder blijken te zijn.+
13 En het moet geschieden op die dag [dat] van Jehovah afkomstige verwarring onder hen wijdverbreid zal worden;+ en zij zullen werkelijk een ieder de hand van hun metgezel vastgrijpen, en ieders hand zal zich werkelijk tegen de hand van zijn metgezel verheffen.