4 Want de zonen van Jo̱zef waren tot twee stammen geworden:+ Mana̱sse+ en E̱fraïm;+ en men had aan de levieten geen aandeel in het land gegeven, behalve steden+ om erin te wonen en de daarbij behorende weidegronden voor hun vee en hun bezit.+
16En het lot+ kwam te voorschijn voor de zonen van Jo̱zef:+ van de Jorda̱a̱n+ bij Je̱richo af naar de wateren van Je̱richo in het oosten, de wildernis die van Je̱richo naar het bergland van Be̱thel+ oploopt.