19 en gij moet tot vlak tegenover de zonen van A̱mmon komen. Val hen niet lastig en bind geen strijd met hen aan, want ik zal u niets van het land der zonen van A̱mmon tot een bezitting geven, daar ik het aan de zonen van Lot tot een bezitting heb gegeven.+
37 Alleen tot het land van de zonen van A̱mmon,+ de hele oever van het stroomdal van de Ja̱bbok,+ zijt gij niet genaderd, noch tot de steden van het bergland, noch tot iets in verband waarmee Jehovah, onze God, bevel had gegeven.
10 En nu, zie, de zonen van A̱mmon,+ en Mo̱ab+ en het bergland Se̱ïr,+ wier [land] I̱sraël van u niet mocht binnenvallen toen zij uit het land Egy̱pte kwamen, maar zij weken van hen en verdelgden hen niet,+