16 De jonge vrouw* nu was zeer aantrekkelijk van uiterlijk,+ een maagd,* en [nog] geen man had seksuele gemeenschap met haar gehad;+ en zij daalde vervolgens af naar de bron en ging haar waterkruik vullen en kwam toen naar boven.
14 Toen zeiden de vrouwen+ tot Nao̱mi: „Gezegend zij Jehovah,+ die het u heden niet aan een losser heeft laten ontbreken; moge zijn* naam in I̱sraël uitgeroepen worden.