22 Wat Ha̱nna aangaat, zij ging niet op,+ want zij had tot haar man gezegd: „Zodra de jongen gespeend wordt,+ moet ik hem brengen, en hij moet voor het aangezicht van Jehovah verschijnen en daar tot onbepaalde tijd wonen.”+
24 Zodra zij hem dan ook gespeend had, nam zij hem met zich mee, benevens een driejarige stier* en één efa* meel en een grote kruik wijn,+ en zij ging vervolgens het huis van Jehovah te Si̱lo+ binnen.* En de jongen was bij haar.*