12 En Ti̱mna+ werd de bijvrouw van Eli̱faz, E̱sau’s zoon. Na verloop van tijd baarde zij aan Eli̱faz A̱malek.+ Dit zijn de zonen van A̱da, E̱sau’s vrouw.
29 De Amalekieten+ wonen in het land van de Ne̱geb,+ en de Hethieten en de Jebusieten+ en de Amorieten+ wonen in het bergland, en de Kanaänieten+ wonen langs de zee en langs de oever van de Jorda̱a̱n.”
2 Dit heeft Jehovah der legerscharen+ gezegd: ’Ik moet rekenschap vorderen+ van wat A̱malek I̱sraël heeft aangedaan, toen hij hem in de weg trad terwijl hij uit Egy̱pte optrok.+