4 Doch wat A̱bel betreft, ook hij bracht enkele eerstelingen+ van zijn kleinvee, ja, hun vette stukken.+ Terwijl Jehovah nu goedgunstig op A̱bel en zijn offergave neerzag,+
16 Maar Jehovah’s engel zei tot Mano̱ah: „Indien gij mij hier houdt, zal ik van uw brood niet eten; maar indien gij een brandoffer aan Jehovah zult opdragen,+ moogt gij dat brengen.” Mano̱ah wist namelijk niet dat het Jehovah’s engel was.