8 Nu dan, niet GÍJ́ hebt mij hierheen gezonden,+ maar de [ware] God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een vader+ voor Farao en tot heer over zijn gehele huis en tot heerser over het gehele land Egy̱pte.
21 En ik wil hem met uw lange gewaad bekleden, en uw sjerp zal ik hem stevig ombinden,+ en uw heerschappij* zal ik in zijn hand geven; en hij moet een vader worden voor de inwoner van Jeru̱zalem en voor het huis van Ju̱da.+