4 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is.+
26GIJ moogt U geen goden maken die niets waard zijn,*+ en GIJ moogt U geen gesneden beeld+ of heilige zuil oprichten, en GIJ moogt geen steen als pronkstuk+ in UW land zetten, om U in de richting daarvan neer te buigen;+ want ik ben Jehovah, UW God.
4 Hij gaf het zilver dus aan zijn moeder terug, en zijn moeder nam tweehonderd zilverstukken en gaf ze aan de zilversmid.+ Toen maakte hij een gesneden beeld+ en een gegoten beeld;+ en het kwam in Mi̱cha’s huis te staan.