16 En de priester moet dat op het altaar in rook doen opgaan als voedsel, een vuuroffer tot een rustig stemmende geur. Al het vet behoort Jehovah toe.+
25 Want een ieder die vet eet van het dier waarvan hij het als een vuuroffer aan Jehovah aanbiedt, de ziel die [het] eet, moet van zijn volk worden afgesneden.+