12 Vervolgens zei Jo̱nathan tot Da̱vid: „Jehovah, de God van I̱sraël,+ [zij getuige]+ dat ik morgen om deze tijd, of de derde dag, mijn vader zal uithoren, en indien hij Da̱vid welgezind is, zal ik u dan geen boodschap sturen en het stellig aan uw oor onthullen?