9Voorts zei Da̱vid: „Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, opdat ik liefderijke goedheid+ jegens hem kan betrachten ter wille van Jo̱nathan?”+
7 De koning had echter mededogen met Mefibo̱seth,+ de zoon van Jo̱nathan, de zoon van Saul, wegens de eed+ van Jehovah die er tussen hen was, tussen Da̱vid en Jo̱nathan, de zoon van Saul.