3 En de naam van de man was Na̱bal,+ en de naam van zijn vrouw was Abi̱gaïl.+ En de vrouw had een goed doorzicht+ en was schoon van gestalte, maar de man was hardvochtig en zijn praktijken waren slecht;+ en hij was een Kalebiet.+
7 En er bleven zich leeglopers,+ nietswaardige lieden,+ bij hem verzamelen. Ten slotte bleken zij Reha̱beam, de zoon van Sa̱lomo, de baas te zijn, toen Reha̱beam+ zelf nog jong en weekhartig was,+ en hij was niet tegen hen opgewassen.
7 Wat de beginselloze man betreft, zijn werktuigen zijn slecht;+ hijzelf heeft raad gegeven met betrekking tot losbandige gedragingen,+ om de ellendigen met leugenwoorden te gronde te richten,+ zelfs wanneer een arme spreekt wat recht is.