7 Daarop ontbrandde Jehovah’s toorn+ tegen U̱zza en de [ware] God sloeg hem aldaar neer+ wegens de oneerbiedige daad, zodat hij daar dicht bij de ark van de [ware] God stierf.+
35 Het gebeurde nu in die nacht, dat de engel van Jehovah voorts uittrok en in de legerplaats+ van de Assyriërs honderd vijfentachtig duizend [man] neersloeg.+ Toen men ’s morgens vroeg opstond, wel, zie, zij allen waren dood, lijken.+
23 Ogenblikkelijk sloeg de engel van Jehovah* hem,+ omdat hij de heerlijkheid niet aan God gaf;+ en hij werd door wormen opgegeten en blies de laatste adem uit.