57 En al het kwaad van de mannen van Si̱chem liet God op hun eigen hoofd terugvallen, opdat de vervloeking+ van Jo̱tham,+ de zoon van Jerubba̱äl,+ over hen zou komen.+
44 Vervolgens zei de koning tot Si̱meï: „Gij kent zelf stellig wel al het kwaad waarvan uw hart heel goed weet dat gij het mijn vader Da̱vid hebt aangedaan;+ en Jehovah zal het door u begane kwaad stellig op uw eigen hoofd doen terugvallen.+