6 Nu scheurde Jo̱zua zijn mantels en hij viel op zijn aangezicht+ ter aarde voor de ark van Jehovah, tot de avond toe, hij en de oudere mannen* van I̱sraël, en zij wierpen aanhoudend stof op hun hoofd.+
19 Toen deed Ta̱mar as+ op haar hoofd, en het lange, gestreepte gewaad dat zij aan had, scheurde zij vaneen; en zij hield haar handen* op haar hoofd geplaatst+ en liep heen, terwijl zij schreeuwend voortliep.
32 Nu geschiedde het toen Da̱vid zelf de top bereikte waar men* zich voor God placht neer te buigen, dat Hu̱sai,+ de Arkiet,+ hem hier tegemoet kwam, met zijn lange gewaad gescheurd en aarde op zijn hoofd.+
12 Toen zij van verre hun ogen opsloegen, herkenden zij hem aanvankelijk niet. Nu verhieven zij hun stem en weenden en scheurden+ ieder hun schoudermantel en wierpen stof hemelwaarts op hun hoofd.+