15 Hij zei op zijn beurt tot hem: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah.* Waarmee zal ik I̱sraël redden?+ Zie! Mijn duizendtal* is het geringste in Mana̱sse, en ik ben de kleinste in het huis van mijn vader.”+
6 De onverdiende goedheid die hij geeft, is echter groter.+ Daarom zegt ze: „God weerstaat de hoogmoedigen,+ maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.”+
5 Evenzo GIJ jongere mannen, weest onderworpen+ aan de oudere mannen. Omgordt U allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar,+ want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.+