2 Maar Farao zei: „Wie is Jehovah,+ zodat ik zijn stem zou gehoorzamen* en I̱sraël zou heenzenden?+ Ik ken Jehovah in het geheel niet,+ en daarbij komt nog dat ik I̱sraël niet zal heenzenden.”+
10 Hierop antwoordde Na̱bal Da̱vids knechten en zei: „Wie is Da̱vid,+ en wie is de zoon van I̱saï? De knechten die zich losscheuren, een ieder van zijn meester,* zijn tegenwoordig vele geworden.+