27 Vervolgens zei de koning tot Za̱dok, de priester: „Gij zijt immers een ziener?+ Keer toch in vrede naar de stad terug, en ook uw zoon Ahima̱äz en Jo̱nathan,+ de zoon van A̱bjathar, U beider zonen, met U.
15 Later zei Hu̱sai tot Za̱dok+ en A̱bjathar, de priesters: „Zo en zo heeft Achito̱fel aan A̱bsalom en de oudere mannen van I̱sraël raad gegeven; en zo en zo heb ík raad gegeven.