30 Al wie een ziel doodslaat, dient op de verklaring van getuigen+ als een moordenaar+ te worden gedood, en één getuige mag niet tegen een ziel getuigen om hem te doen sterven.
33 En GIJ moogt het land waarin GIJ zijt,* niet bezoedelen; want bloed, dát bezoedelt het land,+ en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.+