8 Van mond tot mond spreek ik tot hem,+ hem aldus [dingen] tonend, en niet door raadsels;+ en de gedaante van Jehovah aanschouwt hij.+ Waarom hebt GIJ dan niet gevreesd tégen mijn knecht, tégen Mo̱zes te spreken?”+
4 Toen zei Saul tot zijn wapendrager: „Trek uw zwaard+ en doorsteek mij ermee, opdat deze onbesnedenen+ niet komen en mij stellig doorsteken en smadelijk bejegenen.” En zijn wapendrager wilde niet,+ omdat hij zeer bevreesd was. Daarom nam Saul het zwaard en stortte zich erin.+