22Da̱vid ging nu dus vandaar weg+ en ontkwam+ naar de grot+ van Adu̱llam;+ en zijn broers en het hele huis van zijn vader kregen het te horen en zij kwamen toen daar tot hem af.
5 Na verloop van tijd zei de profeet Gad+ tot Da̱vid: „Gij moet niet in de ontoegankelijke plaats blijven wonen. Ga heen, en gij moet zelf in het land van Ju̱da komen.”+ Derhalve ging Da̱vid heen en hij kwam in het bos Che̱reth.
22 Bijgevolg zwoer Da̱vid het aan Saul, waarna Saul naar zijn huis ging.+ Wat Da̱vid en zijn mannen betreft, zij gingen op naar de moeilijk toegankelijke plaats.+