13 Ík zal zijn vader worden,+ en híȷ́ zal mijn zoon worden;+ en mijn liefderijke goedheid* zal ik niet van hem verwijderen,+ zoals ik die verwijderd heb van degene die er vóór u bleek te zijn.+
6 Voorts zei hij tot mij: ’Uw zoon Sa̱lomo is het die mijn huis en mijn voorhoven zal bouwen;+ want ik heb hem als mijn zoon verkozen,+ en ikzelf zal zijn vader worden.+
5 Tot wie van de engelen heeft hij bijvoorbeeld ooit gezegd: „Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden”?+ En wederom: „Ík zal zijn vader worden, en híȷ́ zal mijn zoon worden”?+