7 En jegens de zonen van Barzi̱llai,+ de Gileadiet, dient gij liefderijke goedheid te betrachten, en zij moeten onder degenen blijken te zijn die aan uw tafel eten;+ want zo zijn zij tot mij genaderd+ toen ik van voor het aangezicht van uw broer A̱bsalom de wijk nam.+