25 Maar de koning zei tot Za̱dok: „Breng de ark+ van de [ware] God naar de stad terug.+ Indien ik gunst zal vinden in de ogen van Jehovah, dan zal hij mij stellig terugbrengen en mij haar en haar verblijfplaats doen zien.+
8 Wat de priester Za̱dok+ betreft en Bena̱ja,*+ de zoon van Jo̱jada, en de profeet Na̱than+ en Si̱meï+ en Re̱ï en de sterke mannen+ die bij Da̱vid behoorden, zij lieten zich niet+ met Ado̱nia* in.