11 Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren+ van* iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig+ persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard+ of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten.
4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: „Gaat uit van haar, mijn volk,+ indien GIJ niet met haar in haar zonden wilt delen,+ en indien GIJ geen deel van haar plagen wilt ontvangen.