36 En aan zijn zoon zal ik één stam geven, opdat mijn knecht Da̱vid altijd een lamp voor mijn aangezicht mag blijven hebben in Jeru̱zalem,+ de stad die ik mij verkozen heb om er mijn naam te vestigen.+
7 En Jehovah wilde het huis van Da̱vid niet in het verderf storten,+ ter wille van het verbond+ dat hij gesloten had met Da̱vid, en juist zoals hij had gezegd dat hij hem+ en zijn zonen voor altijd een lamp zou geven.+
12 Jezus sprak daarom wederom tot hen en zei: „Ik ben het licht+ der wereld. Wie mij volgt, zal geenszins in duisternis wandelen,+ maar zal het licht des levens bezitten.”
16 ’Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden om aan U getuigenis van deze dingen af te leggen voor de gemeenten. Ik ben de wortel+ en de nakomeling+ van Da̱vid, en de heldere morgenster.’”+