18 A̱bram bleef dus in tenten wonen.* Naderhand ging hij wonen te midden van de grote bomen van Ma̱mré,+ die in He̱bron+ zijn; en daar bouwde hij vervolgens een altaar voor Jehovah.+
27 En gij moet uw brandoffers,+ het vlees en het bloed,+ opdragen op het altaar van Jehovah, uw God; en het bloed van uw slachtoffers dient tegen het altaar van Jehovah, uw God, te worden uitgegoten,+ maar het vlees moogt gij eten.
24 En GIJ moet de naam van UW god* aanroepen,+ en ik voor mij zal de naam van Jehovah aanroepen; en het moet geschieden dat de [ware] God* die door vuur+ antwoordt, de [ware]* God is.”+ Hierop antwoordde het gehele volk en zei: „De zaak is goed.”