29 En wat A̱chab betreft, de zoon van O̱mri, hij werd koning over I̱sraël in het achtendertigste jaar van A̱sa, de koning van Ju̱da; en A̱chab, de zoon van O̱mri, bleef tweeëntwintig jaar lang te Sama̱ria+ over I̱sraël regeren.
25 Zonder uitzondering heeft niemand er blijk van gegeven als A̱chab te zijn,+ die zich verkocht heeft om te doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah, die door zijn vrouw Ize̱bel+ werd opgehitst.+