4 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is.+
10 Ook heb ik tot U gezegd: „Ik ben Jehovah, UW God.+ GIJ moogt de goden der Amorieten,+ in wier land GIJ woont, niet vrezen.”+ En GIJ hebt niet naar mijn stem geluisterd.’”+