33 Want zijn To̱feth*+ is onlangs in orde gebracht; die is ook bereid voor de koning zelf.+ Hij heeft de houtstapel ervan diep gemaakt. Vuur en hout zijn er in overvloed. De adem* van Jehovah, als een stroom van zwavel, brandt ertegen.+
31 En zij hebben de hoge plaatsen van To̱feth+ gebouwd, dat in het dal van de zoon van Hi̱nnom*+ ligt, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden,+ iets wat ik niet geboden had en wat in mijn hart niet was opgekomen.’+
6 ’„Daarom, zie! er komen dagen”, is de uitspraak van Jehovah, „dat deze plaats niet meer To̱feth+ en het dal van de zoon van Hi̱nnom+ genoemd zal worden, maar het dal van het doden.
11 En gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: „Evenzo zal ik dit volk en deze stad breken, zoals iemand het pottenbakkersvat breekt zodat het niet meer hersteld kan worden;+ en in To̱feth+ zal men begraven totdat er geen plaats meer is* om te begraven.”’+