5 ’en naar Ba̱bylon zal hij Zedeki̱a voeren, en daar zal hij blijven totdat ik mijn aandacht op hem richt’,+ is de uitspraak van Jehovah; ’hoewel gijlieden tegen de Chaldeeën blijft strijden, zult GIJ geen succes hebben’?”+
3 En gijzelf zult niet ontkomen aan zijn hand, want gij zult zonder mankeren gegrepen worden en in zijn hand zult gij gegeven worden.+ En uw eigen ogen zullen zelfs de ogen van de koning van Ba̱bylon zien,+ en zijn eigen mond zal zelfs met uw mond spreken, en naar Ba̱bylon zult gij gaan.’
16 ’„Zo waar ik leef,”+ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, „in de [woon]plaats van de koning die degene als koning aanstelde die zijn eed verachtte+ en die zijn verbond verbrak, bij hem, midden in Ba̱bylon, zal hij sterven.+