33 Hij dan zei: „Laat haar vallen!”+ Toen lieten zij haar vallen, waarop er wat van haar bloed tegen de muur en tegen de paarden opspatte; en hij vertrapte+ haar nu.
10 Want de hand van Jehovah zal op deze berg komen te rusten,+ en Mo̱ab moet vertreden worden+ op zijn plaats, zoals wanneer een hoop stro wordt vertreden op een mestvaalt.+