5 en zeiden tot hem: „Zie! Gijzelf zijt oud geworden, maar uw eigen zonen hebben uw wegen niet bewandeld. Stel nu toch een koning voor ons aan+ om ons te richten, zoals alle natiën [hebben].”
26 Nu gebeurde het toen de koning van I̱sraël op de muur voorbijging, dat een zekere vrouw luid tot hem riep en zei: „Red toch, o mijn heer de koning!”+
3 Er was ook een weduwe in die stad, die aanhoudend naar hem toe ging+ en zei: ’Zie erop toe dat mij recht wordt verschaft ten opzichte van mijn tegenpartij in het rechtsgeding.’