29 En bovendien zal de Excellentie* van I̱sraël+ niet ontrouw blijken te zijn,+ en Hij zal geen spijt gevoelen, want Hij is geen aardse mens,* dat Hij spijt gevoelt.”+

27 Want Jehovah der legerscharen zelf heeft [het] beraadslaagd,+ en wie kan [het] verbreken?+ En het is zijn hand die is uitgestrekt, en wie kan ze afwenden?+

26 die het woord van zijn knecht doet uitkomen, en die de raad van zijn eigen boden volledig ten uitvoer brengt;+ die van Jeru̱zalem zegt: ’Ze zal bewoond worden’,+ en van de steden van Ju̱da: ’Ze zullen herbouwd worden,+ en haar ruïnes zal ik oprichten’;+ 

11 zo zal mijn woord dat uit mijn mond uitgaat, blijken te zijn.+ Het zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren,+ maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept,+ en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden.+