5 en zeiden tot hem: „Zie! Gijzelf zijt oud geworden, maar uw eigen zonen hebben uw wegen niet bewandeld. Stel nu toch een koning voor ons aan+ om ons te richten, zoals alle natiën [hebben].”
9 En gij moet uw knecht een gehoorzaam hart* geven om uw volk te richten,+ om te onderscheiden tussen goed en kwaad;+ want wie is in staat dit moeilijke* volk van u+ te richten?”+