1 Het visioen+ van Jesa̱ja,*+ de zoon van A̱moz,* dat hij geschouwd heeft betreffende Ju̱da en Jeru̱zalem in de dagen van Uzzi̱a,*+ Jo̱tham,*+ A̱chaz*+ [en] Hizki̱a,*+ koningen van Ju̱da:+

7 Nu geschiedde het in de dagen van A̱chaz,+ de zoon van Jo̱tham, de zoon van Uzzi̱a, de koning van Ju̱da, dat Re̱zin,+ de koning van Sy̱rië — en Pe̱kah,+ de zoon van Rema̱lia,* de koning van I̱sraël — tegen Jeru̱zalem ten strijde trok, en hij* bleek niet bij machte te zijn ertegen te strijden.+ 

1 Het woord van Jehovah+ dat tot Hose̱a,+ de zoon van Beë̱ri, kwam in de dagen+ van Uzzi̱a,+ Jo̱tham,+ A̱chaz+ [en] Hizki̱a,+ koningen van Ju̱da, en in de dagen van Jero̱beam,+ de zoon van Jo̱as,+ de koning van I̱sraël. 

1 Het woord van Jehovah* dat tot Mi̱cha+ van More̱seth* kwam, in de dagen van Jo̱tham,+ A̱chaz,+ Hizki̱a,+ koningen van Ju̱da,+ dat hij schouwde over Sama̱ria+ en Jeru̱zalem:+