10 want gij zult naar de stem van Jehovah, uw God, luisteren door zijn geboden en zijn inzettingen die in dit wetboek staan beschreven, te onderhouden,+ omdat gij met geheel uw hart en geheel uw ziel tot Jehovah, uw God, zult terugkeren.+

3 Toen zei Sa̱muël tot heel het huis van I̱sraël: „Indien GIJ met geheel UW hart tot Jehovah terugkeert,+ doet dan de buitenlandse goden* uit UW midden weg+ en ook de Astorethbeelden,+ en richt UW hart onwankelbaar op Jehovah en dient hem alleen,+ en hij zal U uit de hand van de Filistijnen bevrijden.”+ 

4 „Indien gij zoudt willen terugkeren, o I̱sraël,” is de uitspraak van Jehovah, „moogt gij zelfs tot mij terugkeren.+ En indien gij uw walgelijkheden vanwege mij* zult wegdoen,+ dan zult gij niet als vluchteling gaan. 

13 En scheurt UW hart+ en niet UW kleren;+ en keert terug tot Jehovah, UW God, want hij is goedgunstig en barmhartig,+ langzaam tot toorn+ en overvloedig in liefderijke goedheid,*+ en hij zal stellig spijt gevoelen wegens de rampspoed.+ 

7 Van de dagen van UW voorvaders af zijt GIJ afgeweken van mijn voorschriften en hebt [ze] niet onderhouden.+ Keert tot mij terug, en ik wil tot U terugkeren”,+ heeft Jehovah der legerscharen gezegd.

En GIJ hebt gezegd: „Op welke wijze zullen wij terugkeren?”