7 En daar moet GIJ eten voor het aangezicht van Jehovah, UW God,+ en U verheugen over alles wat GIJ onderneemt,*+GIJ en UW huisgezinnen, omdat Jehovah, uw God, u heeft gezegend.
10 En op de drieëntwintigste dag van de zevende maand zond hij het volk heen naar hun huizen, verheugd+ en vrolijk van hart om het goede+ dat Jehovah jegens Da̱vid en jegens Sa̱lomo en jegens zijn volk I̱sraël had verricht.+
10 Vervolgens zei hij tot hen: „Gaat heen, eet het vette en drinkt het zoete, en zendt delen+ aan degene voor wie niets is bereid; want deze dag is heilig voor onze Heer,* en gevoelt geen smart, want de vreugde van Jehovah is UW vesting.”