3 Jehovah, uw God, ook uw gevangenen* moet terugvoeren+ en u barmhartigheid moet betonen+ en u weer moet bijeenbrengen uit alle volken waarheen Jehovah, uw God, u heeft verstrooid.+
3 Al wie er onder U is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn.+ Laat hij dus optrekken naar Jeru̱zalem, dat in Ju̱da is, en het huis van Jehovah, de God van I̱sraël — hij is de [ware] God*+ — hetwelk in Jeru̱zalem was, herbouwen.+