15 Gijlieden moogt bij de rechtspraak geen onrecht begaan. Gij moogt de geringe niet partijdig bejegenen,+ en gij moogt de persoon van een groot man niet begunstigen.+ Met gerechtigheid dient gij uw volksgenoot te richten.
6 En hij zei vervolgens tot de rechters: „Ziet toe wat GIJ doet,+ want niet voor de mens spreekt GIJ recht, maar voor Jehovah;+ en hij is met U inzake de rechtspraak.+