22 „Want net zoals de nieuwe hemelen+ en de nieuwe aarde+ die ik maak, voor mijn aangezicht bestaan,”+ is de uitspraak van Jehovah, „zo zal UW nageslacht*+ en UW naam blijven bestaan.”+
3 Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: „Zie! De tent*+ van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven,*+ en zij zullen zijn volken zijn.+ En God zelf zal bij hen zijn.+