Psalm 39:6 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 6 Waarlijk, als een schaduwbeeld wandelt een man* rond.+Waarlijk, tevergeefs zijn zij onstuimig.+Men stapelt dingen op en weet niet wie ze zal vergaren.+ Spreuken 11:4 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 4 Waardevolle dingen zullen niet baten op de dag der verbolgenheid,+ maar rechtváárdigheid zal van de dood bevrijden.+ Spreuken 23:4 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 4 Tob u niet af om rijkdom te verwerven.+ Ga niet af op uw eigen verstand.+ Prediker 2:18 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 18 En ik, ja ik, haatte al mijn harde werk waaraan ik hard werkte onder de zon,+ dat ik zou achterlaten voor de mens die na mij zou komen.+ Jeremia 17:11 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 11 [Als] de patrijs die heeft vergaderd* wat ze niet heeft gelegd, is degene die rijkdom verwerft, maar niet met gerechtigheid.+ Op de helft van zijn dagen zal hij die verlaten,+ en bij de afloop van zijn [leven] zal hij onzinnig blijken te zijn.”+ Lukas 12:20 Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen 20 Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel* van u op.+ Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’+
6 Waarlijk, als een schaduwbeeld wandelt een man* rond.+Waarlijk, tevergeefs zijn zij onstuimig.+Men stapelt dingen op en weet niet wie ze zal vergaren.+
4 Waardevolle dingen zullen niet baten op de dag der verbolgenheid,+ maar rechtváárdigheid zal van de dood bevrijden.+
18 En ik, ja ik, haatte al mijn harde werk waaraan ik hard werkte onder de zon,+ dat ik zou achterlaten voor de mens die na mij zou komen.+
11 [Als] de patrijs die heeft vergaderd* wat ze niet heeft gelegd, is degene die rijkdom verwerft, maar niet met gerechtigheid.+ Op de helft van zijn dagen zal hij die verlaten,+ en bij de afloop van zijn [leven] zal hij onzinnig blijken te zijn.”+
20 Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel* van u op.+ Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’+