11 Wie onder de goden* is als gij, o Jehovah?+

Wie is als gij, die u machtig betoont in heiligheid?+

Die gevreesd moet worden+ met lofliederen,+ die wonderen doet.+

 5 Vele dingen hebt gijzelf gedaan,+

O Jehovah, mijn God, ja, uw wonderwerken en uw gedachten jegens ons;+

Niemand is met u te vergelijken.+

Zou ik geneigd zijn [erover] te vertellen en te spreken,

Ze zijn te talrijk geworden om ze te kunnen verhalen.+

19 Uw rechtvaardigheid, o God, [reikt] tot den hoge;+

Wat de grote dingen betreft die gij hebt gedaan,+

O God, wie is er als gij?+

 8 Er is niemand als gij onder de goden,* o Jehovah,*+

Ook zijn er geen werken als de uwe.+

 5 Wie is als Jehovah, onze God,+

Hij die zijn woning in den hoge maakt?+