26 Ten slotte zei Jehovah tot Mo̱zes: „Strek uw hand uit over de zee,+ opdat de wateren terugkeren over de Egyptenaren, hun strijdwagens en hun ruiters.”
7 En de Egyptenaren zijn louter ijdelheid, en hun hulp zal eenvoudig voor niets zijn.+ Daarom heb ik deze* genoemd: „Ra̱hab+ — zij zijn voor stilzitten.”
9 Ontwaak, ontwaak, bekleed u met sterkte,+ o arm van Jehovah!+ Ontwaak als in de dagen van weleer, als in de geslachten van lang vervlogen tijden.+ Zijt gij* het niet die Ra̱hab* hebt verpletterd,+ die het zeemonster* hebt doorboord?+